- - - - -

Boekhandelaar in Betondorp

door J. Knap

Boekblad (Nieuwsblad voor het Boekenvak), 26 februari 1982*

Wie in de jaren twintig uit de richting ‘t Gooi naar Amsterdam fietste — en dat deed ik nog wel eens — ontwaarde, als hij Diemen was gepasseerd, een woestijnachtig gebied, dat ingeklemd lag tussen de Weesperzijde, de Middenweg en de Nieuwe Oosterbegraafplaats.

Daar zou één van de naoorlogse uitbreidingen van Amsterdam, het Tuindorp Watergraafsmeer, verrijzen. Na de oorlog 1914 -1918 was er een enorme woningnood, die grondig werd aangepakt. ‘Wie bouwt? Wibaut!’ was de leuze (dr. F. M. Wibaut, Amsterdams wethouder). Met voortvarendheid veranderden de bouwvakkers de woestijn in een van de aantrekkelijkste woonoorden van de stad. De gemeente, de Woningbouwvereniging ‘Eigen Haard’ en de ‘Algemene Woningbouwvereniging’ namen ieder een deel van de te bouwen woningen voor hun rekening.

Bouwden de woningbouwverenigingen in een traditionele dorpsstijl, bakstenen gevels en puntdaken gedekt met pannen, de gemeente experimenteerde met beton. De kubusachtige blokken als het Verenigingsgebouw, de Leeszaal en de stijle klokketoren gaven het centrum van het dorp, De Brink, een ietwat Mondriaans aanzicht, rechtlijnig en sterk contrasterend met de puntdaken van de andere woningen. Toen reeds werden achter een pergola, als een soort hofje, bejaardenwoningen gebouwd. De naamgeving van de straten, die als de stralen van een ster naar het centrum, De Brink, wijzen, vond men in de land en tuinbouw en de veeteelt. Namen als Egstraat, Karnstraat, Schovenstraat en Zaaiersweg passen volkomen in deze groene oase. Niettemin ging het tuindorp Watergraafsmeer de geschiedenis in als het Betondorp.

De eerste bewoners van het dorp waren voornamelijk gemeente en douaneambtenaren. onderwijzers, politiemensen. kantoorbedienden, diamantbewerkers en arbeiders, die de 19e eeuwse huurkazernes ontvluchtten. Onder de neringdoenden die zich in het Betondorp vestigden. was ook een boekhandelaar. Het was Ab Butselaar, tijdens de mobilisatie van 1914 - 1918 voorzitter van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen. In de historische redevoering die Troelstra voor de Rotterdamse arbeiders hield in Het Verkooplokaal, in de kritieke dagen van november 1918, kondigde hij aan, dat Butselaar. voorzitter van de Bond van Dienstplichtigen, straks wel zou meedelen dat het leger voor de bourgeoisie onbetrouwbaar was. In zijn Gedenkscliriften (deel 4, pag. 209) schrijft hij: ‘De volgende dag is mij gebleken. dat Butselaar, die — zoals ik reeds vermeldde weinig vertrouwen in de revolutionaire kracht van het leger stelde, eerst aarzelde aan mijn uitnodiging gevolg te geven, totdat één der aanwezige partijbestuurders hem overtuigde met de opmerking: ‘Wil jij wijzer zijn dan Troelstra en de verantwoordelijkheid op je nemen dat door jouw tegenspreken de zaak mislukt?’ Mijn aanbod, deze gang van zaken te publiceren, om hem van de verantwoordelijkheid van zijn woorden te ontslaan, heeft Butselaar loyaal met grote beslistheid afgewezen.’

Later zou Butselaar zeer actief worden in de Bond van Mobilisatieslachtoffers. Zelf was hij door de dienst zwaar gehandicapt. Toen Butselaar de zaak dreef, verschenen de eerste ‘Merijntjes’ van A. M. de Jong. Het verhaal gaat, dat hij de boeken niet op de plank hoefde te zetten. Hij kon ze zo uit het pak van Emanuel Querido aan de klant overreiken!

Een aardige bijkomstigheid is, dat Ab Butselaar en ik aan het begin van deze eeuw buurjongens waren. Toen hij op de Normaalschool zat, was ik nog lagereschoolleerling. Wij woonden naast elkaar aan de Leusderweg in Amersfoort, waar nu de Algemene Boekhandel van P. J. de Weijer is gevestigd. Toen deed daar de cavalerie met gestoken trompetten en slaande trom het stof opwaaien door de stampende paardehoeven, om op de Leusderhei te gaan oefenen. Zo’n tafereel kwam ik later tegen bij de schilder Breitner.

Butselaars opvolger in de boekhandel aan de Middenweg in Betondorp was J. H. Bovenkerk, een man die in opdracht van een Afrikaanse handelmaatschappij in Oeganda vaten benzine en autobanden ruilde tegen olifantstanden en andere produkten van de inlandse bevolking. Zijn vrouw had bij de Moderne Boekhandel in de Leidsestraat gewerkt en dat zal wel de oorzaak zijn geweest van hun besluit om na repatriëring een boekhandel over te nemen. Hij kon er zijn energie niet in kwijt en vond de boekhandel klaarblijkelijk maar een centenkwestie. De familie verdween dan ook weer spoedig naar de oerwouden van het zwarte continent. Als aandenken kreeg ik van hem een viertal met de hand uit olifantstand gesneden beeldjes, twee negers en twee negerinnetjes. Ze waren gesneden door een bediende. die ‘s nachts voor bewaking op een matje voor hun woning bivakkeerde. Daarna heb ik de boekhandel nog 33 jaar voortgezet.

In de jaren dertig was een boekhandel een mannenzaak. Weinig vrouwen kochten boeken. Emancipatie en feminisme waren nog ver te zoeken. Als een vrouw al eens een boek kreeg, was het steevast een kookboek. En dan kwam de man het nog kopen! Zo was het ook gesteld met de lectuur over bet geslachtsleven. Het betrof wel beider lijven maar de man ging er op uit om zijn licht op te steken. En dan ging het meestal nogal schutterig toe. Stond mijn vrouw in de zaak, dan wist de koper met zijn figuur geen raad. ‘t Werd dan: hebt u een boek over ‘het leven’ of over ‘de gezondheid van man en vrouw’? En als dan Premsela, Van der Velde of Kahn op de toonbank kwamen, werd de zaak iets duidelijker.

Het bloot was in die jaren taboe. Zelfs stapte eens een ambtenaar van de zedenpolitie in de zaak binnen om mij te verzoeken een kunstboek uit de etalage te verwijderen. Op het stofomslag prijkte een naakt van een beroemd Italiaans schilder. Ouders van kinderen van de Groen van Prinstererschool om de hoek hadden bij de hoofdonderwijzer geklaagd over het feit, dat hun kinderen thuiskwamen met de mededeling dat er 'een vies boek’ bij Knap in de etalage lag! Ik heb de ambtenaar verteld dat ik het boek niet eigenhandig zou verwijderen. Hij moest maar opdracht geven tot inbeslagneming. En dat is niet gebeurd. Als je nu een boekhandel binnenstapt, vliegen de blote billen en borsten je om de oren!

Er waren ook wel klanten die moeite hadden met sommige boeken in de etalage. Toen de seksuele taboes in de literatuur werden doorbroken door de verschijning van Ik Jan Cremer, had ik het boek in de etalage. Er waren ook boekhandelaren die weigerden het boek van de uitgever te kopen. En er zullen er wel geweest zijn die het onder de toonbank verkochten!

Een hoofdonderwijzer meende dat ik bet boek niet moest etaleren. Hij was van de inhoud hevig geschrokken. Een jongen uit de hoogste klas had het stiekem uit zijn vaders boekenkast meegenomen. Er ontspon zich een gesprek met nog enige andere klanten, waarbij ik erop wees, dat een volwassen klant geen bevoogding van zijn boekhandelaar nodig beeft.

Wie nu de stroom sadistische, masochistische en pornoboeken in de boekbandel bekijkt, komt wel tot de conclusie, dat Ik Jan maar een klein ondeugend jongetje was! Er maakte nog eens een klant bezwaar tegen een geëtaleerd boek. Een joodse cliënt stormde verbolgen de winkel binnen en vroeg me hoe ik het in mijn hoofd haalde de memoires van Speer te verkopen. Hoewel ik hem duidelijk probeerde te maken, dat het een goede zaak was te weten wat zich in Nazi Duitsland had afgespeeld, kon ik hem niet overtuigen. Ik vond het wel een pijnlijke geschiedenis als je het plaatst tegen de achtergrond van het feit, dat het misdadige Nazisysteem het aantal joden in Betondorp had gedecimeerd tot enkelen.

In tegenstelling tot het kopen van boeken was het lezen uit de bibliotheek voornamelijk een vrouwenzaak. Cora Westland, Marie Diers, Anna van Gogh-Kaulbach, Sigrid Undset, A. M. de Jong, Jan Mens en de Scandinavische romans waren favoriet. maar Hedwig Courths-Mahler sloeg alles! Toen de televisie kwam, zakte de omzet van de bibliotheek als een kaartenhuis in elkaar, zodat spoedig tot opheffing moest worden overgegaan.

Het Betondorp had een gemengde bevolking, maar rood was in de meerderheid, daarover lieten de verkiezingen geen twijfel bestaan. Op de le mei was het dorp één grote, rode vlaggenzee. SDAP, AJC waren er sterk vertegenwoordigd, maar ook de CPH (Communistische Partij Holland), OSP (Onafhankelijke Socialistische Partij) en BKSP (Bond van Kommunistische Strijd en Propagandaclubs) hadden er leden. En dan was er nog de anarchist Verkerk, die met ‘De Vrije Socialist’ en De Wapens Neder’ colporteerde. Geen wonder dat men sprak van het rode dorp!

De progressieve gezindheid uitte zich heel sterk in de bereidheid van de ouders een offer te brengen voor de verdere ontwikkeling van hun kinderen, na de lagere school. Deze gezindheid was voor velen een te zware opgave. Het was in de jaren dertig geen uitzondering dat een schoolboekenrekening van f 100,— werd betaald met een tientje in de maand! Er werd veel op rekening gekocht en hoewel er regelmatig werd verzocht binnen een bepaalde termijn te betalen kwam het erop neer, dat ik met de kwitantie aan de deur moest komen. Als ik nu dat Jantje Contantje in de boekhandel zie, denk ik: die hebben een zorg minder! Trouwens, het was hard werken in de boekhandel in de jaren dertig. Om zes uur sluiten lag nog ver in het verschiet. Wij stencilden onze eigen reclame, die met de prospectussen van de uitgevers na sluitingstijd door mijn vrouw en mij in de bussen werd gestopt in het Betondorp, Diemen en Duivendrecht.

Op 22 november ‘41 werd de Nederlandse Kultuurkamer opgericht. Het Letterengilde, waaronder ook uitgevers, boekhandelaren en leesbibliotheekhouders vielen, begon zijn werkzaamheden op 2 maart ‘42. Wilde men zijn bedrijf voortzetten, dan moest men zich aanmelden. Ik meldde mij niet aan en aanvankelijk leek het dat zich geen moeilijkheden zouden voordoen. Totdat in de loop van ‘43 een nogal martiaal uitziende functionaris van de Kultuurkamer mij kwam vertellen dat het tijd werd mij aan te melden. Bij weigering zou winkelsluiting volgen. Ik belde een collega in het centrum van de stad, die mij, tot mijn verbazing, meedeelde, dat hij ‘al lang lid was’! Ook vele anderen bleken zich te hebben gemeld. Ik had wel iets meer ruggegraat verwacht van mijn collega’s!

Tot augustus ‘44 liet men mij met rust. maar toen liet de loopjongen van de Kultuurkamer er geen twijfel over bestaan: de zaak zou worden gesloten. Direct daarop volgde ‘Dolle Dinsdag’, waardoor ik de dans ontsprong. Die loopjongen zal het toen wel op een lopen gezet hebben!

Uitgeverij en boekhandel ontwikkelden zich na de bezetting op geheel andere wijze dan voor de oorlog. Het toverwoord schaalvergroting begon ook de boekenwereld aan te tasten. De uitgeversgiganten slokten de kleinere, meestentijds exclusieve bedrijfjes op, veelal ten koste van het gehalte van de uit te geven boeken.

Er kwamen door de uitgevers geëntameerde boekensupermarkten. In de plaats van het boek kwam het produkt. De kleinere boekhandel had de keuze: van het toneel verdwijnen of contractarbeider worden in dienst van een der giganten. Als ik zo’n vroegere zelfstandige boekhandelaar in zijn verbouwde winkel in z’n hokkie bij de kassa zie zitten, het door de klant uitgezochte boek in een papiertje zie wikkelen. denk ik: dat lot is mij tenminste bespaard gebleven! Gelukkig zijn er de laatste tijd weer jonge uitgevers, die op kleine schaal het debuut weer een kans geven. Voor de pluriformiteit van onze literatuur van het grootste belang.

Wat mij tijdens mijn loopbaan in het Betondorp heeft gefrappeerd is het feit, dat er op een betrekkelijk kleine oppervlakte met zo’n tienduizend inwoners zoveel artistiek en wetenschappelijk talent aanwezig was of er zich ontwikkelde. De meesten ervan heb ik in mijn zaak ontmoet. Ze kwamen niet in de pers vanwege de gescoorde doelpunten, zoals Johan Cruijff, die ook in Betondorp opgroeide. Hun doelen lagen op het maatschappelijke, artistieke of culturele vlak van onze samenleving.

Direct na de nachtmerrie van ‘40 - ’45 trok Wim Bijmoer samen met Jet Bon er met de poppenkast op uit. Zijn eerste schreden op het pad naar de begaafde decorontwerper, die hij zou worden. Dokter Timmermans. die aan de Middenweg woonde en wiens vrouw, mevrouw Timmermans-Boon, later aan de Bloemgracht in het Hendrick de Keyserhuis de galerie ‘De Drie Hendricken’ zou openen, had Bijmoers tekentalent ontdekt. Op een speciaal daarvoor belegde avond in het Meerhuis aan De Brink werden zijn kunstenaarscapaciteiten voor het voetlicht gebracht. Om zijn tekendrift te bevredigen leende hij uit mijn particuliere verzameling de Verkade albums. Met aquarellen leurde hij de kunsthandel af. En als tekenaar verwierf hij grote faam met bet illustreren van de vele kinderboeken geschreven door Annie M. G. Schmidt: Het Fluitketeltje en talrijke andere. Zijn poppenkast kan hij nog niet vergeten. Bij Rob van Reijns pantomimetheater is hij de spreker, die Dickens’ Christmas Carol vertelt.

Op een geheel ander gebied van onze samenleving bewoog zich Jacq. Bons. Als leerling middelbare school maakte hij in de winkel al een zeer gedecideerde indruk. Hij begon zijn carrière in het Verre Oosten, o.a. in Japan. Na zijn doctoraal steeg hij al snel op de maatschappelijke ladder en thans is hij als drs. J. Bons directeur van De Bijenkorf en voorzitter van de Raad van Bestuur van n.v. Koninklijke Bijenkorf Beheer. Ik zie hem nog in de Brinkstraat uit de auto-met-chauffeur stappen om zijn ouders een bezoek te brengen.

Van geheel ander kaliber was de fotograaf-cineast Ed van der Elsken. Zijn vader richtte een venster van zijn woning, hoek Landbouwstraat-Schaffelstraat, in als etalage van kunstnijverheidsartikelen. Dit was het begin van vader Van der Elskens zich steeds uitbreidende zaak voor interieurverzorging, die culmineerde in Het Honk, tegen over het buitengoed ‘Frankendael'. Van daaruit zijn heel wat interieurs in het Betondorp smaakvol ingericht.

Zoon Ed had heel andere ambities. Al jong trok hij over de grens en wierp zich met zijn fototoestel midden in het bruisende leven op Montmartre. Hij oogstte nationale en internationale roem met zijn fotoboeken St. Germain, Bagara, Amsterdam e.a. Uit deze boeken blijkt een grote betrokkenheid bij het lief en leed van mens en dier.

En dan woonde op enkele meters afstand van mijn zaak aan de Middenweg de schrijver Nescio, pseudoniem voor J. H. F. Grönloh. Hij was directeur van de Holland Bombay Trading Comp. en later adviseur ervan. Als de schrijver met vrouw en dochters zo tegen het sluitingsuur de winkel binnenviel, ontstond er een gezellige babbel over de boeken die ze uit de bibliotheek zouden meenemen. Maar ‘Pappie’ moest steevast een drietal detectives (3 voor 24 cent!) met veel moorden erin.

Er stond in mijn zaak altijd wel een exemplaar van Dichtertje op de plank. De tweede druk van 1933, uitgave van Nijgh & Van Ditmar, waarin hij in een voorwoord zijn pseudoniem onthulde. Maar het boek ontkwam ternauwernaad aan het lot van winkeldochter! De pillen van de Cultuurserie met die sombere Scandinavische boeren deden het beter dan de lichtvoetigheid van zijn melancholisch proza.

Zijn werk van geringe omvang is nu klassiek en niet meer uit onze letteren weg te denken.

Na het overlijden van de eerdergenoemde dokter Timmermans vestigde zich op hetzelfde adres dokter J. H. Wagenaar.

In de hongerwinter ‘44 - ‘45 organiseerde hij met een bewonderenswaardig doorzettingsvermogen illegale voedseltransporten naar het Betondorp en uitzending van hongerende Betondorp kinderen naar buiten. Hij richtte een noodcomité op, dat o.a. voor een noodziekenhuis en een dijkbeschermingsdienst zorgde (het Betondorp ligt 5,50 meter beneden AP!).

Op 9 augustus 1944 ontving dokter Wagenaar de volgende kennisgeving: ‘De Burgemeester van Amsterdam maakt bekend. dat hij voor Tuindorp Watergraafsmeer gedurende de tijd dat deze wijk van het overige gedeelte der gemeente is afgesloten, als zijn vertegenwoordiger heeft aangewezen de Heer J. H. Wagenaar, Middenweg 162. De Burgemeester voornoemd, Voûte'. Daarna was hij voor de bewoners van Tuindorp Watergraafsmeer ‘de Burgemeester van Betondorp’. Voor zijn verdienstelijke werk in Betondorp gedurende de bezetting kreeg Jan Wagenaar eind 1981 in Amersfoort het Verzetskruis opgespeld door de Commissaris van de Koningin in de Provincie Utrecht. Hij deed zijn praktijk over aan dr. H. J. Dokter, thans hoogleraar aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

De schrijver Jan Mens heeft tot aan zijn dood in het Betondorp gewoond. Zijn eerste boek publiceerde hij onder het pseudoniem J. Rebel. Het heette Rafels en werd in 1934 uitgegeven door Uitgeverij ‘De Vlam’, voorzien van een voorwoord van de voorzitter van de Onafhankelijke Socialistische Partij, P. J. Schmidt, gedateerd 1 augustus ‘34, Huis van Bewaring Amsterdam! Hij was gearresteerd wegens zijn aandeel in het Jordaanoproer. Het boek is meer een pamflet van een radeloze, stempelende timmerman dan een roman. Zijn goede vorm zou hij vinden in Mensen zonder geld, dat bekroond werd. Met de Griet Manshandetrilogie bereikte hij een groot publiek.

Iedere morgen kon je hem op de Middenweg zien wandelen in de richting van het door hem zo bewonderde Mokum. Hij heeft me eens verteld, dat hij onderweg zijn ideeën opdeed voor zijn romans. Aan zijn huisdeur in de Tuinbouwstraat hing een briefje waarin hij vroeg hem op bepaalde uren niet te storen.

Ik herinner me nog een boekententoonstelling waar Willem van Iependaal, de bard van De Liederen van de Zelfkant, hem ontmoette. Van Iependaal zei: ‘Man, jij leeft als een monnik!’ Willem woonde reeds prinsheerlijk in het Gooi!

Aan de Zaaiersweg woonde de familie Cohen, vader diamantslijper. Ik verwonderde me erover dat de dochter Fré zoveel pastels en kleurpotloden verslond, maar al spoedig ~ merkte ik, dat zij zich ontwikkelde tot een grafisch kunstenares van formaat. Zoals zoveel jongeren in het Betondorp voelde zij zich aangetrokken tot de Arbeiders Jeugd Centrale. Zij bepaalde het grafisch gezicht van deze organisatie. Het drukwerk dat de AJC uitgaf: affiches, boekomslagen, de toegangsbewijzen voor de Pinksterfeesten op de Paasheuvel, ontwierp zij. Historisch gezien is het werk van Fré Cohen een nabloei van de Jugendstil, maar wel met een eigen karakter. Voor de Stadsdrukkerij van de gemeente Amsterdam ontwierp zij de Stadskalender, en veel drukwerk, zoals de Gemeentegiroboekjes. Geïnspireerd door de middeleeuwse ingekleurde blokboeken publiceerde zij Ic sie des Meyen Schyn, een boek met volksliederen, tekst en notentekst uitgeschreven in volksgotische trant, voorzien van opvallend mooie beginletters. De componist Willem Pijper schreef de inleiding.

Zoals zovele joodse kunstenaars ging zij de lijdensweg, die een barbaars stelsel voor haar had uitgestippeld, van het ene onderduikadres naar het andere, totdat zij door verraad op 12 juni 1943 in Borne in handen de viel van haar beulen. Door zelfmoord ontkwam zij aan het lot van de gaskamer.

Ook aan de Zaaiersweg woonde Meyer Sluyser. Zijn jeugd bracht hij door in de oude Jodenbuurt. Hij werkte zich op tot een bekwaam journalist. Na ‘40 - ‘45 verwierf hij grote bekendheid met zijn boeken Voordat ik het vergeet. Als de dag van gisteren, en Hun lach k!inkt van zover. In in deze boeken beschrijft Meyer Sluyser het straatrumoer, de joodse gein en het zware geploeter van de joodse bevolking om het dagelijks brood.

In het voorwoord bij het eerstgenoemde boek schrijft dr. W. Drees: ‘Des te treffender is het dit eens zo bloedwarme en veelvormige leven nog eens geschetst te zien, door wie het zo intiem heeft gekend als Meyer Sluyser, die de sfeer ervan ook anderen goed kan doen meevoelen.’

En dan woonde in de Ploegstraat Gerard J. M. van het Reve, die onder het pseudoniem Gerard Vanter een militante rol speelde in de Communistische Partij Holland. Hij is de vader van de beide Van het Reves: de schrijver en zijn geleerde broer. Hij was o.a. buitenlandredacteur van 'De Tribune', het dagblad van de CPH. Hij publiceerde later het boek Mijn Rode Jaren, waarin hij zich blijkens de ondertitel ‘Herinneringen van een ex-Bolsjewiek’ van zijn eerder ingenomen politieke standpunt distantieerde.

Reeds in 1917, toen hij bij de cavalerie diende, maakte hij deel uit van de redactie van ‘De Soldatentribune’. Vanter was ook actief in de Vereniging van Vrienden van de Sovjet Unie. Hij organiseerde reizen van arbeidersdelegaties naar de SU. Dat deed hij ook voorjaar 1934, toen Georgu Dimitroff, de ‘held van het Rijksdagproces’, in Moskou feestelijk werd ingehaald. In de koffer met geschenken die Vanter mee naar Moskou nam om aan Dimitroff te overhandigen, zat ook een kruik oude jenever, die 'Herman Ottersberg, een alleszins respectabele winkelier in ‘t Amsterdamse Betondorp hem thuis kwam aanreiken om voor Dimitroff mee te nemen.’ (blz. 224/225 Mijn Rode Jaren ).

Wanneer hierboven sprake is van de beide Van het Reve’s, is dit in feite niet juist, want de schrijver noemt zich nu Gerard Reve. Hij heeft het nogal moeilijk met zijn naam, heette eerder Simon van het Reve en vertelt in zijn boek Oud en Eenzaam, dat hij afstamt van een Russische adellijke familie. Zijn grootvader zou Konstantin Petrowits Reve hebben geheten! Vandaar zijn nieuwe naam? Een mystificatie? Je zou ook kunnen vermoeden, dat Van het Reve hem te veel herinnert aan het pseudoniem van zijn voorheen communistische vader ‘Vanter’. Want een pest aan communisten heeft ie! Dat hij een groot schrijver is bleek reeds uit zijn boek De Avonden, toen hij nog Simon heette. Hij beschrijft in dit boek de benauwende sfeer van het ouderlijk huis. Jacq. de Kadt, die met Vanter bevriend was en veel bij hem thuis kwam, schrijft in zijn boek Uit mijn communistentijd op blz. 198: ‘Ik heb nooit iets ontdekt van de grauwe sfeer van verveling en bekrompenheid.’ Nu moet hierbij wel aangetekend worden, dat een puber het ouderlijk huis anders zal ervaren dan een volwassene!

Gerard Kornelis van het Reve, want zo heet hij, herhaalt zich in zijn latere boeken in minutieuze beschrijvingen, waarin de homofilie centraal staat.

Zijn geleerde broer, Karel van het Reve, is hoogleraar Slavische letterkunde. Hij klimt ook nogal eens in zijn schrijfmachine, publiceert op vaak ironische toon essays in vele tijdschriften en bladen. Hij komt er eerlijk voor uit, dat hij ‘een telg is uit een Twents arbeidsgeslacht.’ (blz. 228 Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes ). In een interview in NRC/Handelsblad vertelt Karel van het Reve dat het Betondorp een buurt was van betere arbeiders die bereid waren een groter deel van hun inkomen aan huur te betalen. Dat grotere deel was voor mij, voordat ik boekhandelaar werd; voor een bovenwoning in de Tuinbouwstraat f 4,75 per week! Na Gerard heeft nu ook Karel voor zijn volledige oeuvre de P. C. Hooftprijs (Staatsprijs voor Letterkunde) ontvangen.

De beide broers leven op gespannen voet met het Historisch Materialisme en de Evolutieleer.

Het is frappant, maar in diezelfde straat, de Ploegstraat, woonde — behalve de familie Van het Reve — nog een familie met twee zoons, ook een schrijver en een geleerde broer! Het zijn Jaap en Tim Koopmans.

Jaap publiceerde enige romans: Blote vingers, Doodslaan op Donderdag (waarvoor hij de literatuurprijs van de stad Eindhoven kreeg) en Tien vogels in de lucht. De boeken zijn sterk autobiografisch en vooral in het laatstgenoemde boek komt herhaaldelijk het Betondorp om de hoek kijken.

Evenals in De Avonden van Gerard Reve vinden we ook bij Jaap Koopmans de aversie van het ouderlijk huis. ‘De geborgenheid van het ouderlijk huis leek hem een gruwel toen bij terugkwam uit militaire dienst’ en de avonden met visite en koekjes en conversatie waarbij hij zich verveelde’ (blz. 112/113 Blote vingers ). Hij verslaat nu kunstmanifestaties voor de bladen van het Sijthoffconcern in Rotterdam. Dat hij na ‘64 geen roman meer heeft gepubliceerd is spijtig. Misschien heeft hij nog iets in petto voor zijn lezers.

Zijn geleerde broer Tim, prof. mr. T. Koopmans promoveerde op het academisch proefschrift ‘De begrippen werkman, arbeider en werknemer’. Was lid en voorzitter van de Staatscommissie Bescherming Persoonlijke Levenssfeer (de z.g. Databanken). Hij trad in functie bij de EEG in Brussel, werd daarna hoogleraar aan de Leidse Universiteit. Enige jaren geleden werd hij benoemd tot lid van de Hoge Raad en thans is hij rechter aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg. Het Hof oefent controle uit op de wettigheid van de handelingen der Gemeenschap. Het bestaat uit 9 rechters. die door de regeringen in onderling overleg worden benoemd. (Zie Emile Noël Zo werken de instanties van de Europese Gemeenschap. blz. 28).

Hoewel de Van het Reves en de Koopmansen op nog geen steenworp van elkander woonden, valt het te betwijfelen of ze elkaar wel eens hebben ontmoet. De familie Van het Reve partijcommunistisch, de familie Koopmans overtuigde sociaaldemocraten. Ook het leeftijdsverschil kan een rol gespeeld hebben: in 1940 was Gerard 16 jaar en Jaap 8. AIs ze wél contact hadden, zou het interessant zijn te weten welke indruk ze op elkaar maakten.

Die Ploegstraat herbergde nog meer talent! Dick Daems en Fried Löwensteyn woonden er. De eerstgenoemde is thans hoogleraar aan de Leidse Universiteit. faculteit Submicroscopische Cytologie (leer der levensverschijnselen op het niveau van de cel). De ander is hoogleraar aan de R.K. Universiteit in Tilburg, doceert Burgerlijk Recht en Handelsrecht.

En ten slotte woonde in de Veeteeltstraat Theo van Tijn. Is thans als prof. dr. Th. van Tijn hoogleraar aan de Utrechtse Universiteit in de Economische en Sociale Geschiedenis.

Het Betondorp maakt als Tuindorp Watergraafsmeer deel uit van de polder Watergraafsmeer. Over ‘De Meer’ is wel het een en ander gepubliceerd. o.a. : J. H. Kruizinga,Watergraafsmeer (1948), waarin wordt verteld dat het Betondorp ‘n stil en rustig dorp is gebleven en dat er wel eens een dominee uit Diemen kwam preken’. Van dezelfde schrijver verscheen Watergraafsmeer, de geschiedenis van een polder (zonder jaartal), waarin wordt gezegd dat het Ajaxstadion tegenover het Betondorp ligt en de bewoners de drukte die dat meebrengt niet zo aardig vinden.

Wat ontbreekt is een analyse van de samenstelling van de bevolking en een beeld van het bruisende politieke leven dat zich in het Betondorp ontwikkelde. Het wachten is op die chroniqueur die dit doet of een student die er zijn stof voor een proefschrift in vindt.

Ik herinner mij het Betondorp als een zeer bijzondere woonwijk met een bevolking die dit bijzondere accentueerde.

Met dank aan mijn vrouw, die zo nu en dan mijn geheugen opfriste.

J. Knap

* In de jaren sinds dit artikel werd geschreven is er veel veranderd en de informatie omtrent    feiten en personen die genoemd worden is dus verouderd. (P.L.)