- - - - -

Pappie is een oproerkraaier

Een kroniek van het gezin Van het Reve in de jaren twintig.

Het worden bolsjewieken!" Dat schreef Net, de moeder van de kleine gebroeders Gerard en Karel van het Reve, op 12 december 1925 in "Het Kinderhoekje" van de Nederlandse communistische krant De Tribune. Net vergiste zich. De kinderen keerden zich later kordaat af van het communisme, ook al was dat een moeizaam proces. Toen de twee in 1974 daarover op de televisie werden geïnterviewd, sloeg de latere professor in de Russische literatuur Karel van het Reve een relativerende toon aan en noemde de kameraden die thuis bij zijn ouders over de vloer kwamen "aardige mensen". Gerard, die zich - met de hem later kenmerkende ironische overdrijving - vanaf zijn zevende persoonlijk verantwoordelijk voelde voor het slagen van de wereldrevolutie, tapte eerder uit het bittere vat: "Ik geloofde dat al die waanzin echt waar was." Moeder Net en vader Gerard waren echte communisten voor wie solidariteit met de arbeidersklasse geen hol woord was. Gerard verdween maanden achter de tralies omdat hij opruiende taal gesproken zou hebben tijdens de staking van de Twentse textielarbeiders in de zomer van 1924. Tijdens die actie kwam vader Gerard in aanraking met politieagenten te paard die ook wel "knolsmerissen" werden genoemd. Twee jaar eerder was Gerard naar Rusland gereisd om er deel te nemen aan het wereldcongres van de Communistische Internationale, een onderneming waarvan hij enthousiast terugkeerde met de mededeling dat de Russen vrolijk en gelukkig waren.

De Reves waren actieve, zelfs fanatieke partijgenoten, maar geen dogmatische hardliners. Dat was waarschijnlijk ook de reden waarom vader Reve begin jaren dertig tijdens een van de vele zuiveringen bij De Tribune op straat werd gezet. Gedurende bijna acht jaar (1922-1930) had Reve senior onder het pseudoniem "Oom Jaap" voor die krant de kinderpagina verzorgd. Wanneer je nu in Kleine Bolsjewieken van Nop Maas de stukjes leest die "Oom Jaap" destijds schreef, moet je wel vermoeden dat vader Reve een man was wiens absurdistische en anarchistische humor als een fluïdum over het gezin in het Amsterdamse Betondorp hing. "Als ik mijn mond maar open doe, vallen alle menschen van het lachen achterover op hun buik," meldde vader Gerard, die zijn zogezegde degradatie van Tribune-redacteur tot bestierder van "Het Kinderhoekje" mythologiseerde als het resultaat van een reportage die hij, omdat er weer eens kopijtekort was, uit zijn duim had gezogen en die zo begon: "Op een mooien zomeravond in de maand Januari zat een jongeling van ongeveer tachtig jaar op de hoek van een ronde tafel te lezen in een dichtgeslagen boek, dat naast hem op de grond lag. Zijn grootmoeder, die naast hem in de wieg lag, speelde piano op een paar afgebroken stopnaalden..." En zo gaat het maar verder.


KLEINE VERDRIETJES

Kleine Bolsjewieken is een ietwat misleidende titel. Het gaat niet zozeer om de kinderjaren van de gebroeders Reve, als wel om een anthologie van krantenstukjes waarvoor de kleuterjaren van het Reve- kroost werden aangeboord als inspiratiebron. De pleziertjes en verdrietjes van de kinderen Reve zijn niet echt opzienbarend, wel de manier waarop de spelletjes met het hondje, de zorg voor het zieke poesje, het oplaten van een vlieger, de traantjes bij de kapper, het blazen van bellen en het oplopen van een buil aan de tafelrand door de ouders voor de krant worden verwerkt. Daarover schrijft moeder versjes die een dramatische wending krijgen als haar echtgenoot de nor ingaat. Dan spreekt tante Net de hond wanhopig aan: "Zeg Bas, verlang jij, net als ik, naar Pappie... Vindt jij 't ook eng, dat hij is weggegaan... De buurvrouw zegt, pa zit in de bajes/ In Almelo, dat is hier ver vandaan./ Ze zegt ook: Pappie is een oproerkraaier.../ Hij stookt de Twentsche stakers al maar op! Hoe kan dat nou, daar heeft-ie toch geen kachel? En hier heeft hij er houtjes in gestopt..."

Als "Oom Jaap" later wordt vrijgelaten klaagt hij in het kinderhoekje over de saaie weken in de gevangenis, waar hij helaas niet in een "onderaardsche kerker" werd opgesloten, waar jammer genoeg niet krioelde van de spinnen, hagedissen en ratten, en waar geeneens een pijnbank voorhanden was.

Maas denkt terecht dat de ouders Reve heel aardige mensen waren die veel aandacht hadden voor hun kinderen, goede schrijvers en vertellers ook - Gerard senior schreef na zijn ontslag een aantal romans - die een belangrijke "vormende" invloed hadden op hun kinderen. Meer moeite heb ik met de stelling dat de verhouding tussen Karel, die door Gerard vrijwel altijd "mijn Geleerde Broer" en soms ook "mijn Geleerde Halfbroer" werd genoemd, geen harmonische was. De laatste keer dat ik bij Karel op bezoek mocht zijn, sprak hij juist met een grote vertedering over zijn broer en repliceerde hij op mijn vraag of hij gesteld was op Gerard gepikeerd: "Wat dacht je dan?".

Soms is Maas een beetje onnozel: "Het is niet bepaald altijd pais en vree tussen de broertjes," schrijft hij, alsof het over een anomalie zou gaan. Toch werpt deze bloemlezing van ouderlijke kinderverzen en epistels een soms verrassend licht op de lijzig-hilarische kunst van het formuleren die de twee broers toch wel met elkaar gemeen hadden. Als de kleine Gerard tot ontzetting van zijn tante de ene na de andere boterham met stroop verorbert, is het mens pas helemaal verbijsterd als de jongen opmerkt: "Ja ziet u, tante, ik ben van binnen niet zoo klein als ik er vanbuiten uitzie."

Nop Maas, "Kleine Bolsjewieken - de kleuterjaren van Karel en Gerard (van het) Reve", L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 96 blz., 540 fr.

Piet de Moor